Terugbladeren door het landschap

De Beemster, het in 1612 drooggemaakte Beemstermeer. Kavelkaart door anonieme cartograaf uit 1720 naar het kaartbeeld van 1650 [Collectie Waterlands Archief] .

Een boek en een atlas als tijdreis

De tijd van woeste gronden – zandverstuivingen, moeras, ‘onland’ – is lang geleden. Niets hier is nog ongerept. Soms lijkt het misschien zo, als we zeggen dat we ‘nieuwe natuur’ aanleggen, of iets ‘teruggeven aan de natuur’. Maar dat is overheidsnatuur, ingenieursnatuur, die je ook zo weer kunt opruimen, heeft Koos van Zomeren geschreven. ‘Zo verandert de natuur […] in het tegendeel van wat zij altijd is geweest – een staaltje van menselijk kunnen in plaats van een herinnering aan menselijk onvermogen.’

Alles in Nederland is landschap: ‘geschapen land’, een weefsel van generaties aan menselijk ingrijpen. Daarom is het woord ‘cultuurlandschap’ een pleonasme, schrijft Theo Spek, hoogleraar landschapsgeschiedenis, in Landschappen van Nederland. Handboek voor de geschiedenis van onze leefomgeving, dat vorige week is verschenen (bij uitgeverij Matrijs en Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed), tegelijk met de digitale Erfgoedatlas.

Elk hoofdstuk, gewijd aan een van zeventien landschapstypes in Nederland, speelt zo’n gebeurtenis als het ware versneld af, vanaf de ‘geogenese’ door water, ijs en wind sinds het Pleistoceen dat 12.000 jaar geleden eindigde. Om dan, in het geval van de zandlandschappen – nooit geweten dat die het grootste deel van het land vormen – te vertragen via hei en Drentse esdorpen tot fijnproeversniveau. ‘In de Achterhoek is het vlakke dekzandlandschap van Ruurlo weer heel anders dan het plateaulandschap van Winterswijk.’ 

Rivierenlandschappen, Waddeneilanden, de kust en de zeeklei, veen, de droogmakerijen van de Haarlemmermeer en de geometrische Beemster/Purmer/Schermer/Wormer, aangelegd tegen de waterwolf, maar ook wegens de ‘hope van winst en voordeel’ bij de investeerders. Industriële landschappen, stadslandschappen, de militaire landschappen van vestingen en waterlinies. De ‘veldnamen’ en toponiemen die ook landschap zijn. Denk: -broek, -ga, -werve, -dijke, -wolde, -burg, -waal, -zande.

Knusse samenleving

In een fascinerend hoofdstuk over de vier IJsselmeerpolders, zie je hoe snel de visie op dat nieuwste land veranderd is. In de Wieringermeer (1930), de oudste, zijn percelen 250 bij 800 meter. In Zuidelijk Flevoland (1968), de jongste, ruim het dubbele. Het toont schaalvergroting en mechanisatie. En ook: hoe maakbaar land, dat hand in hand ging met een maakbare, knusse agrarische samenleving, plaats maakt voor het oplossen van de problemen van de Randstad en bijbehorende vergezichten. Letterlijk, perceelgrootte bepaalt de afstand tussen wegen en boerderijen. ‘De kavelmaat heeft grote invloed op de ruimtebeleving,’ staat er nuchter.

Hoe de toekomst het land schept, weet niemand. Op korte termijn ziet het er niet best uit. Verrommeling en versnippering doen je soms verlangen naar de Rijksplanologische Dienst en de Dienst voor het Landelijk Gebied, allebei sinds lang opgeheven.

En naast die 700 pagina’s is er dus de Erfgoedatlas: een millefeuille van digitale kaarten, luchtfoto’s en landschapselementen. Door al die lagen kun je afdalen, inzoomen, van het moderne kadaster en stoomgemalen via Romeinse sporen tot het bodemprofiel van de voorlaatste IJstijd. Een vertigo-achtig verschiet waarin Nederland steeds groter wordt.

Dit is een licht bewerkte versie van een column in NRC [‘Terugbladeren in het landschap’, 31 maart 2025]


Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *