De innerlijke route

Bij de dood van Jonathan Raban (1943-2023)

Over reisschrijvers bestaat het misverstand dat ze thuiskomen, hun aantekeningen teruglezen en dan opschrijven ‘wat er gebeurd is,’ zei Jonathan Raban, de Britse schrijver en reiziger die op 80-jarige leeftijd is overleden. Dat was niet Rabans idee van een reisboek.

Met mede-Brit Bruce Chatwin en de Amerikaan Paul Theroux, en in Nederland een Lieve Joris of Cees Nooteboom, behoort Jonathan Raban tot een generatie auteurs die het reisverhaal in de jaren zeventig en tachtig van de vorige eeuw nieuw leven inblies als literair genre. Een verhaal waarin de schrijver ‘gebeurtenissen’ omwerkt – of misschien moet je zeggen ‘opwerkt’, als uranium – zodat ze een nieuwe dimensie met een eigen verhalende kracht krijgen.

Hij voer de Mississippi af in een aluminium bootje in het kielzog van Mark Twains Huckleberry Finn om de ziel van het Amerikaanse zuiden te peilen (Old Glory, 1981). Hij onderzocht de, niet zelden fatale, bekoring die Amerika op generaties emigranten uitoefende in Bad Land (1985) en Hunting Mister Heartbreak (1991). En zijn solozeiltochten, een rond de Britse eilanden in de Thatcher-jaren, en een langs de Amerikaanse westkust van Seattle – waar hij sinds 1990 woonde – naar Alaska, leverden twee meesterwerken op: Coasting (1986), vertaald als Langs de Kust, en Passage to Juneau, A Sea and its Meanings (1999).

Meedogenloze verkenning

Die laatste reis ging via de zogeheten ‘inner passage’, een route die min of meer beschut tussen het vasteland en een ketting van eilanden loopt, maar dat inner (‘aan de binnenkant’) krijgt ook een andere betekenis: het is een meedogenloze verkenning van zijn innerlijke landschap; zijn huwelijk dat diezelfde reis strandt, en – net als in Coasting – van de moeizame verhouding met zijn dominante vader, die tijdens deze reis sterft.

raban2013
Jonathan Raban in 2013
Foto Joe Mabel/Wiki Commons

Zo krijgen al zijn reizen gaandeweg hun betekenis, die je niet kunt voorspellen. Op het moment dat je wegrijdt of de meerlijnen losmaakt, is de reis nog ‘het precieze tegendeel van een verhaal,’ schreef Raban in For Love and Money (1987), een bundeling essays en literaire kritieken voor een reeks Britse en Amerikaanse kranten en tijdschriften, tevens portret van een groeiend schrijverschap. ‘Je komt ergens vast te zitten. Je komt iemand tegen die je aardig vindt. Je krijgt klappen in een café. Je verdwaalt. Je voelt je alleen. Je krijgt interesse in architectuur. Je krijgt diarree. Je wordt uitgenodigd voor een feestje. Je wordt bang. Je krijgt heimwee.’

Reizen is van zichzelf een ‘plotloos, ongeordend, chaotisch ding,’ terwijl ‘schrijven verbindingen aanbrengt, orde, plot, betekenis’. De ware betekenis van wat ‘daar ergens in het verleden verborgen ligt’ ontdek je pas achteraf, aan de schrijftafel, als je ‘de magere feiten uit je notitieboek bijeen schraapt en ze spint en weeft tot de fictie van een boek’. Zo bezien is er weinig verschil tussen fictie en non-fictie.

Jonathan Raban werd geboren in 1942 in het Engelse graafschap Norfolk. Zijn vader was een Anglicaanse dominee, die in de Tweede Wereldoorlog als officier bij de artillerie had gediend en zijn zoon een niksnut vond – iets waar de jonge Raban het niet mee oneens kon zijn – en zijn moeder schreef romantische verhalen voor damesbladen.

Onbegrip

Zoals zo veel Britse kinderen werd hij al op jonge leeftijd naar een kostschool gestuurd, waar hij zich niet thuis voelde, en ‘thuis’ – waar het onbegrip loodzwaar tussen vader en zoon in hing – evenmin. ‘Het waren de uniformen van mijn vader die ik zag, nooit mijn vader als persoon’, schrijft hij in Coasting. ‘Wat ik tegenover me aan de ontbijttafel zag – en dat met het meedogenloze egoïsme van het koppige kind – was niet mijn vader, het was Engeland, […] waar de geüniformeerde krijger-priester, teruggekeerde held en man van God, thuis was.’

Dat boek is een weergaloos verhaal van een zeereis, vol zelfspot voor zijn eerste pogingen om het varen onder de knie te krijgen, zijn herinneringen aan Hull, de trieste vissersstad waar hij literatuur studeert, ’s avonds als taxichauffeur dronken zeelieden naar bars en bordelen rijdt, en vriendschap sluit met de dichter Philip Larkin. En het is het verslag van een vlucht naar zee, een bitterzoet onderzoek van zijn ontheemding in wat letterlijk zijn vaderland was, tijdens de laatste imperiale oprisping rond de Falkland-oorlog (1982). En waar hij zich nooit meer thuis zou voelen.

Het reisboek over zijn reizen langs Europese kusten is er helaas nooit gekomen. Wel heeft hij twee keer een wonderschoon verhaal geschreven over zijn bezoeken per boot aan Nederland. Die werden gepubliceerd in het tijdschrift Atlas, evenknie van het Britse Granta, en kraamkamer van de Nederlandse literaire non-fictie (Geert Mak, Frank Westerman).

Sinds een hersenbloeding, enkele jaren geleden, zat hij in een rolstoel en was hij halfzijdig verlamd. Toch heeft Raban zo nog één boek geschreven: zijn autobiografie die, opnieuw dubbelzinnig, Father and Son gaat heten en dit najaar moet verschijnen.

Deze necrologie is gepubliceerd in NRC (‛Hij blies het reisverhaal nieuw leven in als literair genre’, 20 januari 2023). Kester Freriks sprak Raban in zijn woonplaats Seattle uitgebreid voor het Cultureel Supplement van NRC (‛De zee vertelt je alles’, 20 december 2002). 


Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *