Naar de Scilly-eilanden (en terug)

st_marys
St Mary’s, grootste van de Scilly-eilanden

Een zeilreis van vader en zoon

‘All ships, all ships, all ships.’ Zodra ik de marifoon aanzet, klinkt de stem van de kustwacht. Alle schepen – daar zijn wij er eentje van. Het is nog donker als we tussen de pieren van Boulogne de zeilen hijsen, grootzeil eerst, dan de fok, en naar buiten varen. In het noorden wenkt de vuurtoren van Cap Gris-Nez: elke vijf seconden een witte flits. Daar moeten wij langs, de hoek om, en na een reis van meer dan duizend mijl: naar huis.

Of alle schepen goed willen uitkijken naar kleine vaartuigen die de vaarwegen willen kruisen, vraagt de kustwacht. En om zulke bootjes te rapporteren. Een paar minuten later wordt die algemene oproep concreet als de kustwacht alarm slaat voor een grijze rubberboot die, voorbij Cap Gris-Nez nog, tussen Calais en Dover is gesignaleerd. Circa twintig personen aan boord, geen verlichting, vermoedelijke positie: zoveel graden noord en zoveel oost.

Hulpschepen zijn onderweg. Een veerboot en een bulkcarrier die er varen krijgen te horen dat ze hun koers moeten verleggen. Alle andere schepen in het lint van gas- en olietankers, containerboten, grote en kleine vrachtschepen dat zich permanent door de flessenhals tussen de Noordzee en Het Kanaal rijgt: uitkijken, afstand houden, ‘Keep a wide berth’.

Nieuwe dimensie

Zodra je de zee op gaat, komt er een nieuwe wereld tevoorschijn. Alsof het landschap zich openvouwt, een wereld van wind en stroming en getij. En ook het gezelschap waarmee je op zee gaat, krijgt een nieuwe dimensie.

Mijn zoon en ik zijn nu bijna zes weken onderweg. Het was zijn idee om samen een lange zeilreis te maken, en in anderhalve maand kun je ver komen. We bereikten de Scilly Islands, die voorbij Cornwall in de Atlantische Oceaan zijn gestrooid en zeilden terug via Alderney, een van de Kanaaleilanden, en de Normandische kust. Misschien maken we na Boulogne nog twee stops voordat we weer zullen afmeren in onze thuishaven aan de Oosterschelde.

falmouth
Zoon en vader in de baai van Falmouth

We zijn natgeregend, doorgewaaid, verbrand, ongeschoren. Zout. Misschien stinken we, maar er is niemand om het te ruiken. Er is twee keer een zeil gescheurd dat weer is gerepareerd. We hebben urenlang geworsteld om ons anker te bevrijden uit een telefoonkabel. We zijn de schroefas bijna verloren en maakten water, maar ook dat is goedgekomen. Eén keer ben ik bang geweest, in de stroomrafelingen en draaikolken rond Alderney, een van de Kanaaleilanden. Een paar keer ben ik niet bang geweest terwijl het misschien wel had gemoeten.

We hebben kreeft gegeten als ontbijt en kampeerspaghetti uit een zak als souper – alleen heet water toevoegen. We hebben uren gevaren zonder vooruit te komen, en we hebben recordafstanden afgelegd in geen tijd. We hebben ’s nachts en in de mist via de marifoon gediscussieerd met vissers en hun verdomde netten, en we zijn omgevaren voor oorlogsschepen die schietoefeningen hielden. Na drie dagen ankeren zonder de accu’s op te laden hebben we gebeden dat de motor startte. Mijn zoon heeft meer gezwommen dan ik, hoewel ik het echt van plan was. Maar dat wisten we in het begin allemaal nog niet.

Inniger verknoopt

Zijn voorstel had me ontroerd; wat een vertrouwen spreekt eruit, schreef ik een paar maanden voor vertrek in NRC. Hij vervulde er ook een wens mee waarvan ik misschien niet eens wist dat ik hem koesterde, schreef ik: ‘Met hem een avontuur aangaan, gelijkwaardig, als bezegeling dat we allebei volwassen zijn, met elk een eigen leven maar blijvend met elkaar verknoopt, nu hopelijk nog inniger.’

Ik was ook onzeker, over het onbekende gebied waar we zouden varen, over het weer en onze boot – een jachtje van een krappe tien meter en bijna vijftig jaar oud. En ook over mezelf als gezelschap. ‘Hoe zal dat gaan, dagenlang op elkaar? Ik hoop dat ik hem niet teleurstel.’

Zeilen is beslissingen nemen, bijna voortdurend. Routine en ervaring helpen. Maar soms moet het razendsnel en niet elk beslismoment zie je aankomen. Dit is er zo een.

‘Wat doen we als zo’n bootje met vluchtelingen zien,’ vraagt mijn zoon.

weymouth
Aan de kaai in Weymouth

Hij zegt wat we allebei denken. Op de strandjes aan stuurboord, aan de Franse kant, vertrekken ze al dagen in recordaantallen. Het waait niet hard en er zijn weinig golven. In de eerste dagen van augustus hebben al meer dan duizend mensen Britse wateren bereikt. Een minderheid komt ginds zelf aan land, de meesten worden opgevangen door patrouilleboten en naar Dover gebracht. Dus ja, wat doen we als we een onverlichte rubberboot zien?

We hebben hier nog nooit over gepraat en ik weet niet helemaal zeker wat hij vindt. Dat we bootvluchtelingen zullen helpen als ze in nood zijn, hoeven we niet tegen elkaar te zeggen. Dat is de wet van de zee, de echte en de ongeschreven wet. Dan zullen we waarschijnlijk vuurpijlen afschieten en zeker de kustwacht oproepen, misschien zo veel mogelijk van hen aan boord nemen. Maar wat als we zo’n bootje uit het donker zien opdoemen, geluidloos in de verte of het buitenboordmotortje net hoorbaar, een rubberboot vol silhouetten op weg naar de shipping lanes, waar de schepen met tien knopen en meer doorheen jakkeren? Hoezo keep a wide berth?

‘Ik wil niemand verklikken en ik gun ze een beter leven aan de overkant,’ zeg ik. ‘Maar…’

‘Maar wat als je morgen hoort dat er zo’n bootje is overvaren en er dertig mensen zijn verdronken,’ zegt mijn zoon.

We weten wat we zojuist hebben besloten.

Voor de zoveelste keer deze reis bedenk ik dat de zee me steeds iets nieuws laat zien. Van zichzelf, van mezelf en onszelf. Dit keer is het een voor de hand liggende gedachte, maar ik heb het tot nu toe nog nooit bedacht: voor de een is Het Kanaal een verkeersweg en voor de ander een slotgracht.

Tijdmachine

Wat is de zee voor mij? Een plaats om de elementen puur te ondergaan, misschien om je erdoor op de proef te laten stellen als ze het op je gemunt lijken te hebben en je er in slaagt om die zoute krachten – niet te weerstaan, maar ze juist te gebruiken om van A naar B te komen. Noem het sport. Oké, met genoeg gas en drinkwater en diesel voor het gevoel om eigen baas te zijn.

De zee is ook een tijdmachine. Een knoop leggen, de schoot van het zeil of de helmstok in je hand – generaties voor je hebben dat precies zo gevoeld, geen technologie die er iets aan kan veranderen. Een combinatie van vrijheid en jezelf beperkingen opleggen: bewegen van horizon naar horizon, maar wel in de cocon van je boot met een paar vierkante meter bewegingsruimte. Je weet nooit precies hoe het loopt en aan het weerbericht kun je geen rechten ontlenen. Dan moet je improviseren, er het beste van maken. Op zee kun je niets veinzen, de zee kijkt dwars door je heen. Ik weet bijna zeker dat mijn zoon er ook zo over denkt.

We hebben vaker in Het Kanaal gezeild, met ons gezin, aan de Franse kant en langs de Engelse zuidkust, maar tot nu toe waren we nooit verder gekomen dan het Isle of Wight. Het westelijke deel van Het Kanaal is nog niet de oceaan, maar van tevoren voelde het toch een beetje alsof we een wereldreis gingen maken. Naar de rand van de zeekaart, waar de kaartenmakers vroeger zeemonsters tekenden. Hic sunt dracones.

kaarrt_reis
[Kaart © Zeilen Magazine]

De eerste 220 zeemijl (ruim vierhonderd kilometer), van Zeeland naar Cowes op het eiland Wight, deden we in ruim twee dagen, zonder stoppen. Twee vrienden zeilden mee en stapten daar af. Daarna zeilden mijn zoon en ik in kortere etappes naar het westen. Twee keer per etmaal is het vloed, twee keer eb, maar per dag steeds een half uurtje later. Dat verschuivende ritme van hoog en laag water, en de stromingen die er verband mee houden, wordt vanzelf belangrijker dan de kloktijd, dag en nacht.

Soms moeten we een paar dagen achter elkaar midden in de nacht opstaan om zoveel mogelijk van de meegaande stroming te profiteren, soms vertrekken we in de middag en arriveren ’s avonds of ’s nachts op onze bestemming. Als het te hard waait, of denken dat dat gaat gebeuren, varen we niet uit. Soms hebben we spijt als we wel zijn uitgevaren en de gunstige wind valt van het ene op het andere moment weg, alsof iemand een knop omzet. Dan zetten we de motor bij en dan nog gaat het soms tergend langzaam. Dan ergeren we ons samen. En we ontdekten ook dat het ons geen moeite kostte om in die kleine ruimte samen te zijn, na verloop van tijd bijna één worden met het ritme van de zee en de boot, dat zeilen haast vanzelf gaat.

Aan de rand van de kaart wemelt het van de dolfijnen die rond onze boot duiken, meezwemmend onder en voor en in onze boeggolf, tot we er bijna niet meer van opkijken als ze ons komen vergezellen.

We zien alken die met honderden tegelijk dobberend samenscholen, jan-van-genten die zich in zee storten op een vis, stormvogeltjes die zo laag over het water scheren dat ze achter de golfkruinen verdwijnen – en weer tevoorschijn komen. Parachutes van kwallen, vlak onder rimpelloos water. Geen walvissen, helaas, en gelukkig geen dracones.

Q van quarantaine

Boris Johnson, dan nog de Britse premier, vaart ook een tijdje mee. Hij is de man die Brexit heeft verwezenlijkt. Wij merken op deze reis alleen de kleine dingen: niet langer zomaar aanleggen in een Europees buurland maar eerst een gele vlag hijsen in Britse wateren, de seinvlag die ‘Q’ betekent en vanouds staat voor ‘quarantaine’ en besmette schepen. Ook voor buitenlandse pleziervaarders is Het Kanaal een slotgracht. Up to a point.

Q_flag
Gele Q-vlag naar beneden, Red Ensign omhoog

Brexit heeft zijn land, dat ook ooit een beetje ons land was, armer en kleiner gemaakt, daar zijn mijn zoon en ik het over eens. Met ons gezin hebben we lang voor die tijd in Londen gewoond: vormende jaren met een nieuwe taal, nieuwe vrienden. Na zeven jaar moest hij terugschakelen naar Nederland, maar dat is gelukkig nooit helemaal gelukt. Hij spreekt beter Engels dan ik en ziet de Britten vermoedelijk ook scherper. Zonder het randje bewondering voor wat ik lang als on-continentaal pragmatisme beschouwde, terwijl het misschien wel opportunisme is.

Mijn Londense correspondentschap was, denk ik, de mooiste baan uit mijn journalistieke leven. Maximale vrijheid en maximale verantwoordelijkheid om over dit bijzondere eilandvolk te berichten. En tegelijkertijd met ons gezin dat avontuur instappen, de meeste schepen achter ons verbrand. Boris Johnson was in die tijd niet meer dan een vlerk-achtige collega, die soms niet ongeestig schreef over de Europese Unie die kromme bananen wilde verbieden.

Ter hoogte van Plymouth treedt hij af. We luisteren naar zijn vaarwelspeech op de BBC-radio vol ‘plichtsbesef’, ‘mandaat’ en ‘waargemaakte beloftes’. Of de Britse militaire steun aan Oekraïne zijn verdienste is, zoals hij suggereert, is de vraag, maar het staat vast dat ook buiten de Unie de Britten een Europese kracht van jewelste zijn. Het maakt mij nog droeviger, ja bozer, over hun vertrek. Mijn zoon zegt dat hij het minder persoonlijk neemt, er een waterdicht schot tussen kan zetten.

Bob de zeehond

Als de zeehond naast zijn boot uit het water omhoogkomt, laat Tristan een platvis in zijn besnorde bek glijden. De zeehond heet Bob. Er is nog een zeehond die elke dag op een vis rekent, die heet Not Bob.

Tristan vaart elke dag voor zonsopgang uit en komt terug rond het middaguur. De Adela is de kleinste trawler in Brixham, behalve Tristan zijn er geen andere bemanningsleden. Hij vangt schol, tong, tarbot, zeeduivel, afhankelijk van het seizoen. Soms brengt zijn net een kreeft naar boven. Als hij denkt dat hij genoeg heeft gevangen, vaart hij terug. De gevangen vissen verkoopt hij in de middag rechtstreeks van zijn boot en de dag erna vaart hij weer uit. ‘Ik ben de enige die deze vis heeft aangeraakt tussen de zee en jouw keuken,’ zegt hij.

Soms is de zee wild, ook vlak voor de kust. Vandaag was de zee ‘vlak als een heksentiet,’ zegt hij. Tristan heeft twee roggen gevangen. Hij diept er een op uit het scherfijs en snijdt een stuk uit het midden dat hij ‘skate steak’ noemt. Mooi anagram. ‘Hier, probeer maar on me. Met hoeveel zijn jullie trouwens aan boord? Okay, nog eentje.’

meerboeifowey
Meerboei in Fowey

Tristan laat mij ook met nieuwe ogen naar de zee kijken. Om tong te vangen moet je heel langzaam varen, niet meer dan twee knopen, zegt hij. ‘Rond de wisseling van het tij, en ze dan als het ware voorzichtig voor je uit drijven.’ De zeebodem is zijn landschap, hij ziet waar de bodem modderig is, waar zanderig, waar grind en rotsen liggen, en de pinnacles, metershoge stenen kolommen die als een kathedraalspits uit de bodem omhoogsteken. Op mijn zeekaarten van Het Kanaal staat hier en daar ‘Wk’ – daar ligt een wrak. Het Kanaal is een gulzige zee. Het heeft hem twintig jaar gekost om die aquatische blik te ontwikkelen, zegt hij. Maar nu ziet hij die wrakken en andere obstakels bijna letterlijk.

Ik benijd Tristan, met zijn zee die als glas is. Op de papieren zeekaart teken ik elk uur met zacht potlood onze positie in en trek de koerslijn door. Maar het voelt afgeleid, indirect. Dat geldt ook voor het elektronische landschap dat de instrumenten boven de ingang naar de kajuit laten zien. Positie, zoveel graden noorderbreedte en al vele graden westerlengte, westelijker van de nulmeridiaan van Greenwich dan ooit. Snelheid door het water, snelheid ‘over de grond’, wat met stroom mee of tegen weer iets anders is. Diepte onder de kiel. En op de plotter, de elektronische zeekaart, wij onveranderlijk in het centrum, de koers die we hebben afgelegd als een elektrisch kielzog en onze bestemming, weer een paar kille coördinaten.

Nul streepjes

Ergens in de nacht voorbij Portland, het schiereiland van kalksteen dat als een snavel Het Kanaal in steekt. Nul streepjes op je telefoon. Er waait een zoel windje, de Poolster schuin boven ons, een paar lichtjes op de wal, rechts, schepen ver in de shipping lanes aan bakboord. Geruststellende vuurtorens min of meer recht vooruit. Al die draadjes waarmee je met het universum bent verbonden – opeens voel ik dat ze er tegelijk wel en niet zijn, en dat wij hier en nu varen onder de sterren, mijn zoon en ik in het donker, een onmetelijk geluksgevoel.

De schone was in Falmouth

Voor we vertrokken hoopte ik dat ik mijn zoon niet teleur zou stellen. Over de grote dingen – de beslissingen tijdens het zeilen, de navigatie – hebben we geloof ik geen steken laten vallen, geen ruzie gemaakt ook. Maar ik merk dat hij zich ergert als ik hem op zijn vingers kijk, bij het aanleggen bijvoorbeeld, of als ik zeg dat hij een lijn anders moet opschieten. En opeens, precies halverwege de reis, is hij boos, omdat ik altijd mijn zin moet hebben, dat alles altijd alleen op mijn manier moet. En spartel ik tegen dat ik dat doe uit verantwoordelijkheidsbesef, omdat ik niet wil hoeven nadenken als ik die lijn nodig heb.

Maar hij heeft gelijk, natuurlijk. Want hij is geen kleine jongen meer en niet alles hoeft altijd maar op één manier.

‘Ik zal er beter op letten,’ zeg ik. Gek genoeg gaat het daarna vanzelf. En voel ik me minder degene op wie de meeste verantwoordelijkheid rust. Zo wordt het ook zíjn schip, zíjn reis, en de reis die we samen maken.

Restje Atlantis

Land’s End, daar begint de oceaan en houdt Engeland op, maar nog niet helemaal. De Scilly-eilanden zijn het allerlaatste stukje. Er zijn mensen die geloven dat dit een restje Atlantis is dat nog boven water steekt, of het koninkrijk Lyonesse uit de Arthur-legendes. Eeuwenlang wachtten schepen hier op gunstige wind voor ze aan hun grote oversteek begonnen, en eeuwenlang ook zijn hier schepen gestrand. Ik kan niet wachten tot wij er zijn.

st_agnes
Ankerplaats Porth Conger tussen de eilanden St Agnes en Gugh

Maar eerst zien er te komen. Om te beginnen doet de stroming niet wat ik vanochtend vroeg nog eens heb nagerekend: we worden veel minder sterk opzij gezet dan de tabellen en de stroomatlas beweren, zodat we ook veel minder hoeven op te sturen. Maar dan nog lijken de eilanden achter de horizon stiekem een stukje naar het noorden te zijn gevaren. Want als wij de Scillies voor het eerst zien, is het niet op de plaats waar je ze verwacht. Nog maar eens een blik op de kaart en de plotter en dan snap ik wat ik al lang had kunnen weten. Het noordelijkste eiland ligt vanuit Land’s End gezien dichterbij, dus dat zie je het eerst opduiken. Wij mikken zuidelijker, op de ‘ingang’ van de archipel, tussen twee andere eilanden, maar die liggen dan nog achter de horizon.

Op Scilly is geen haven met een aanlegsteiger, ja, voor de veerboot, niet voor bezoekende jachtjes. Je kunt op een paar plaatsen aan een meerboei liggen en als die vol zijn kun je je anker laten vallen waar je wilt. Wat wij doen. Niet bij het ‘hoofdeiland’, maar in een baaitje bij het kleinere St. Agnes, de wijde zee rondom. In ijskoud, kristalhelder water, waar je de ketting kunt volgen tot je je eigen anker tussen het zeewier ziet liggen. De terugreis kan gerust nog even wachten.

kwennyDit artikel is gepubliceerd in de bijalge Leven van NRC [‘Vader en zoon, zes weken lang één met het ritme van de zee‘, 13 oktober 2022]. Illustraties: Kwenny Cheng.


Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *