‘Triëst is als ik, een permanent compromis’

jan_morris
Jan Morris in haar huis in Noord-Wales [Foto Colin McPherson]

Interview met Jan Morris, schrijver

‘Venetië is een ‘zij’, Manhattan kan alleen maar een ‘hij’ zijn. Steden, de mooiste op aarde althans, zijn als mensen, met een geslacht en ziel,’ zegt Jan Morris.

Met portretten van steden en landen is de schrijver beroemd geworden. Trieste and the Meaning of Nowhere is net zo’n antropomorfisch portret in historische en persoonlijke doorkijkjes van het stadje aan de Adriatische Zee. Triëst is al vaker opgedoken, bijvoorbeeld in Fifty Years of Europe, waarin Morris in 1997 de ‛Europese ziel’ probeerde te vangen in honderden miniportretjes – van de stenencirkels van Bretagne, tot de Oriënt-Expres en de IRA.

Triëst, dat deze maand in Nederlandse vertaling uitkomt, is ook Morris’ laatste boek. Letterlijk. Zuchtend en steunend, dan weer hartelijk lachend of stomverbaasd om proza van vroeger, werkt de 75-jarige schrijver nog wel aan een verzamelbundel, die onmogelijk dik dreigt te worden en A Writer’s World gaat heten. En natuurlijk moeten er nog steeds recensies geschreven worden.

Plus af en toe een pamflet, zoals onlangs voor het weekblad The Spectator, waarin Morris schreef dat de Engelsen zeker van Wales mochten komen genieten, maar dat ze daarna ‘vooral weer op moeten krassen,’ omdat de Welshe identiteit dreigt te verdrinken tussen de Engelse kolonisten die er na hun pensioen neerstrijken.

Maar ‘een echt nieuw boek komt er niet meer,’ zegt de schrijver op het terras van Trefan Morys. Morris’ woonboerderij in Noord-Wales is volgestouwd met boeken, scheepsmodellen en schilderijen en heeft uitzicht op zee en knalgroene heuvels met wolkenflarden om de top. ‘Ik heb nooit beweerd dat ík met pensioen zou gaan. Wel dat het mijn laatste substantiële boek zou zijn. Zo is Triëst ook opgezet, als een samenvatting van mijn schrijverschap.’

De vogels fluiten, een koe loeit in de verte. De beek, met het beboomde eilandje waar Morris begraven wil worden, murmelt naast het huis. Alles klopt. Er zou zó een Welshe druïde uit de struiken kunnen stappen. Dan verbreekt een straaljager van de Royal Air Force, die zo laag overkomt dat de wijnglazen rinkelen, de idylle.

Verkeerde lichaam

Niet te veel over Morris’ eigen geslacht praten, is het voorzichtige verzoek. ‘Die kwestie ligt immers dertig jaar achter ons.’ Dat is maar de vraag. Morris heeft halflange, dunne witte krullen die van een vrouw, maar ook heel goed van een beetje excentrieke Britse man kunnen zijn. Net als die stem waaruit de bassen zijn weggedraaid. De schrijver draagt sieraden van een vrouw en heeft borsten. Maar praat ook over onvrouwelijke onderwerpen als auto’s, het Duitse slagschip Bismarck en de eerste beklimming van de Mount Everest in 1953. Daar was Morris bij, tot vlak onder de top. Als enige journalist, voor The Times. En toen heette Jan nog James.

Morris voelde zich van kinds af aan ‘gevangen in het verkeerde lichaam’. Niet homoseksueel, geen travestiet, maar transseksueel. Niettemin trouwde hij en kreeg vijf kinderen. Jaren van kwelling en zelfkwelling eindigden in 1972 in een kliniek in Casablanca, toen geslachtsverandering nog niet in het ziekenfonds zat.

Zo werd ze Jan, een doelbewust androgyne Engelse voornaam. Ze schreef er een glashelder en ontroerend boek over, Conundrum (Raadsel), dat lange tijd eerdere boeken overstraalde en nog steeds net zo bekend is als Venice en Pax Brittannica, de trilogie over opkomst en ondergang van het Britse Rijk. ‘Als ik doodga, komt er vast alleen “Sex change writer dies” in de krant,’ verzucht Morris ergens wanhopig.

Zelf voelde ze dat de operatie, en de hormoonbehandeling die eraan voorafging, haar ‘compleet’ had gemaakt. Dat vond Morris’ echtgenote, Elizabeth, ook. De twee zijn nog steeds bij elkaar, al moesten ze scheiden om Morris’ nieuwe identiteit wettig te maken. Ze wonen samen, als de een of de ander niet op reis is, en noemen elkaar hun beste vriend. ‘Of schoonzuster, want we moesten toch íets voor die relatie verzinnen,’ zegt Morris met een hoge lach. ‘Voor Elizabeth,’ staat voorin elk boek dat Morris sindsdien heeft geschreven.

Illy-espresso

Het is niet moeilijk te zien wat de stad Triëst zo aantrekkelijk maakt voor de schrijver die aan twee kanten van de seksegrens heeft gekeken. Triëst is noch Italiaans, noch Kroatisch, noch Oostenrijks noch Sloveens. Of een beetje van alles, maar niets volkomen. Triëst is als ikzelf, zegt Morris, ‘een permanent compromis’.

Vijfhonderd jaar was het de enige echte zeehaven van het Habsburgse Rijk. Daarna maakten Italianen, fascisten, partizanen, de Geallieerden en ten slotte weer de Italianen er de dienst uit. Al echoot de Joegoslavische burgeroorlog er nog na. Het Triëst van nu mag stiller en burgerlijk, om niet te zeggen provinciaal zijn, nog steeds vloeien het Germaanse Midden-Europa, de Slavische Balkan en de Latijnse Middellandse Zee er in elkaar over, bedenkt Morris bij een kop Illy-espresso, de koffie die daar vanouds wordt gebrand.

Morris is niet de eerste die op de melancholische onbestemdheid van Triëst valt. Andere zelfzoekers als Joyce, Svevo, Stendhal en Freud gingen hem voor. Aan het eind van de Tweede Wereldoorlog kwam Morris er voor het eerst, als inlichtingenofficier bij de Britse bezettingstroepen.

De stad was zijn rol, zijn doel in het leven toen al aan het verliezen,’ zegt ze. ‘Er hing een zekere hush, een geheimzinnige stilte. Alles leek in nevelen gehuld, in limbo. Dat gevoel greep me erg aan en dat is sindsdien altijd zo geweest. Zelfs nu, terwijl ik erover praat, komt het meteen terug. Stilte en hitte. Dat noem ik het Triëst-effect.’

U heeft uw hele leven geschreven over de vraag wat plaatsen bijzonder maakt. Wat is er speciaal aan de plek in Wales waar u woont?

‘De genius loci van elke plek die ik beschrijf, is de mijne. Het gaat over het effect op mij. Deze plek is een categorie op zichzelf. Hier ligt mijn halve leven. Ik hou van de mensen die hier wonen. Dit is waar ik zal sterven. Deze plek belichaamt ook mijn politieke en spirituele loyaliteit aan Wales. De traditionele taal en cultuur leven hier nog.’

Het woord ‘nergens’ komt vaak bij u voor. Kun je dat voor een plek gebruiken?

‘Absoluut. Veel mensen voelden in Triëst dat ze daar “nergens” waren. Of eerder: nergens in het bijzonder. Het betekent dat je daar eigenlijk overal bent, if you know what I mean.’

U noemt Triëst het natuurlijke thuis voor de ‘kosmopolische mens’.

‘Misschien voelt een echte kosmopoliet zich beter thuis in Manhattan, maar voor de loner is het precies de goede plek. Waar je jezelf kunt voelen. Waar het niemand echt wat kan schelen wie je bent.’

Triëst zou ook het fysieke bewijs zijn voor de ‘onzin van de nationaliteiten’.

Ja, al ben ik daar nogal dubbelzinnig over, vrees ik, omdat ik over de jaren zelf steeds Welsher ben geworden. Wales wordt elk jaar trouwens steeds minder Welsh. In het diepst van mijn hart weet ik dat nationaliteit onecht is.’

‘In het diepst van mijn hart weet ik dat nationaliteit onecht is.’

Is dat zo? Er is net een wereldkampioenschap voetbal langs nationale lijnen uitgevochten. Europese landen zwenken naar rechts met een nationalistischer agenda.

Ja, voor de meeste mensen is het wel echt. Een soort religie, volstrekt onlogisch, maar wel echt.’

Toch heeft u ook geschreven dat nationale identiteiten wegsmelten. De Engelse gentleman sterft uit, sterker, het hele Britse ras loopt volgens u uit als een aquarel door immigratie, betere voeding en het oprukken van de centrale verwarming.

‘Dat is zo. De krachten van de globalisering hollen die identiteiten voor onze ogen uit, of je wilt of niet.’

U bent daar emotioneel over. In uw Pax Britannica-trilogie schrijft u ergens dat ‘de natie door de oorlog tot leven kwam’.

‘De Tweede Wereldoorlog gaf de Britten een gemeenschappelijk doel, uit samen doorstane ellende en emoties. Dat is nu weg, of het moest dus bij een voetbalwedstrijd zijn. De oorlog was een goed doel om je voor in te zetten. Dat deden de meeste mensen vrijwillig en zonder er een penny voor te krijgen. Je kunt het nationalisme noemen, maar ik noem het patriottisme. Dat is voor mijn gevoel net iets anders. Dat is sindsdien nooit meer zo geweest. Er wordt nu opgeroepen tot een oorlog tegen het terrorisme, maar de helft van de mensen op deze eilanden gelooft er niet echt in.’

Is die vrees over de verdwijnende identiteit op zichzelf niet typisch Brits?

‘Het is onvermijdelijk dat de identiteit verdwijnt. Alleen al doordat een veel, veel machtiger en ook levenskrachtiger land dezelfde taal spreekt, wordt de Britse cultuur en taal overweldigd. Het klinkt een beetje als het gezeur van een bejaarde, maar de wereld maakt enorme materiële veranderingen door. En er zijn steeds minder morele handvatten. De kerk is voor weinig mensen interessant meer.’

Neem de euro, waar veel Britten zo bang voor zijn. Frankrijk en Nederland zijn daarmee toch niet minder Frans of Nederlands geworden?

‘Misschien hebben ze sowieso een sterkere identiteit. Ik weet niks over de economische motieven, maar de Britten voelen dat ze in het pond Sterling een symbool van hun identiteit kwijtraken. Kijk naar het internet en computers; het hele ethos van die wereld is Amerikaans. Dat voel je veel sterker als je in een Engelssprekend land woont.’

Zou het idee van een ‘neutrale stad’, zoals Triëst of vrijstad Danzig of het Vaticaan een oplossing kunnen zijn voor Jeruzalem of Sarajevo?

‘Ik ben erg voor de stadsstaat, als contrast met de natiestaat. Venetië is natuurlijk de ultieme stadsstaat, zelfs vandaag nog. Het zou eigenlijk beter zijn als de Verenigde Naties daar en niet in New York gevestigd zouden zijn. Als je een Israëlisch-Palestijnse commissie – let wel: zonder militairen, politici, imams en rabbijnen – de toekomst van Jeruzalem zou laten bepalen, zouden ze vast en zeker met het model van de stadsstaat aankomen.’

U vindt Triëst geen bijzonder mooie stad, maar wel trots. Op andere plekken die ingeklemd liggen tussen grootmachten lijken de mensen soms indirect, verlegen of bang, omdat je nooit weet wie er de volgende dag kan regeren. In de Elzas bijvoorbeeld. Waarom is dat in Triëst niet gebeurd?

‘Niet in míjn Triëst, tenminste. Een lid van de Sloveense minderheid uit Triëst denkt er misschien weer anders over. U noemt de Elzas, maar het geldt toch niet voor Straatsburg? Het kan zijn omdat een stad altijd een grotere cohesie heeft, overzichtelijke proporties, het gevoel van muren. Venetië is ommuurd door de zee. Sommige Spaanse steden, die nog echt ommuurd zijn, geven een prachtig huiselijk familiegevoel.’

‘Ik ben erg voor de stadsstaat, als contrast met de natiestaat.’

Misschien ook omdat de tradities van zulke steden – processies, of wedstrijden of een carnaval – een schild zijn tegen de globalisering?

‘Zeker. En in dit land zie je juist het omgekeerde aan de afnemende rol van nationale sporten. Het belang van cricket zakt weg, voetbal was ooit een Engels spel, uitgevonden in de public schools, maar het is nu van iedereen. Rugby: idem.’

U bent de vader van vijf kinderen, maar voelt u zich nog steeds hun vader?

‘Nee. Ik voel me hun ouder. Ik denk dat ze mij ook niet als vader zien.’

Maar kunt u zich nog steeds voorstellen hoe u zich als vader voelde?

‘Het antwoord moet zijn dat ik me waarschijnlijk nooit een vader heb gevoeld. Een ouder, een vriend, ja. Maar geen vader.’

Bent u sinds 1972 als schrijver veranderd?

‘Ik vind van niet, maar veel mensen zeggen dat ze een stijlverandering zien. Tja, de stijl van élke schrijver verandert met leeftijd en ervaring. Míjn ervaring is niet wat de meeste mensen meemaken, dus ben ik misschien wel meer veranderd. Maar de lezers en hun reacties op mij zijn net zo goed veranderd.’

U heeft zélf gezegd dat u verwachtte dat u als schrijver zou veranderen door uw geslachtsverandering. Dat u introspectiever zou worden.

‘U citeert uit mijn boek Conundrum, maar dat is lang geleden geschreven. Ik weet het antwoord niet op die vragen. Ik voel me als het bos uit de muziek van Debussy, waarin allerlei vreemde dieren door het gebladerte lopen. U wilt weten wat elk dier en elke boom precies is. Voor mij is er alleen dat mysterieuze bos.’

U schreef dat u door uw geslachtsverandering misschien wel een romanschrijver kon worden. Dat is niet gebeurd, hoewel u het één keer hebt geprobeerd.

‘Ik denk wel eens dat ik een kans voorbij heb laten gaan en er inderdaad een roman over had moeten schrijven. Ik vrees alleen dat ik daarvoor een betere schrijver had moeten zijn.’

Conundrum leest wel als een roman. Alleen bestaat de ‘ik’ echt. Misschien is er wel geen verschil tussen fictie en non-fictie.

‘Dat laatste geloof ik zeker. En toch zou een van de grote Russische romanschrijvers er iets veel beters van hebben gemaakt.’

U benoemt het verlangen naar een plek een paar keer met een Welsh woord.

‘Hiraeth.’

‘Heimwee’?

‘Net als in het Duits.’

Is er geen Engels woord voor?

‘Niet echt. Daar heeft de taal de nuance niet voor, ook al omdat hireath in het Welsh ook op de toekomst kan slaan.’

Kun je dan heimwee hebben naar een plek waar je nog niet ben geweest?

‘Zeker, en zelfs heimwee naar een denkbeeldige plaats.’

Jan Morris: Trieste and the Meaning of Nowhere. Faber and Faber, 2001

Dit interview is gepubliceerd in NRC Handelsblad op 13 september 2002, bij de verschijning van de Nederlandse vertaling van Trieste [Triëst. De melancholie van een plek. Atlas]. Jan Morris overleed op 20 november 2020 op 94-jarige leeftijd. Lees hier de necrologie in NRC Handelsblad: ‛Een schrijfster als Triëst; een permanent compromis’ [23 november 2020]


Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *